Bij het PlaGyp® D systeem moeten veel minder ophangpunten voorzien worden. Het is snel en makkelijk te monteren en heeft een stabiele structuur.
Bepaal de hoogte van het plafond op de muren (gebruik eventueel de pasdarm (darmwaterpas) of laser). Bevestig rondom op de vier muren een randprofiel PlaGyp® PU27/48 met spijkerpluggen om de 625 mm. De plaatsing van de PU27/48 gebeurt met de lange zijde bovenaan. Dat vergemakkelijkt het plaatsen van de PlaGyp® PC60/27 profielen in de randprofielen. Duid vervolgens de plaats van de bevestigingspunten (ophangdraden) aan.
Bevestig de ophangdraden PlaGyp® R150/250 of PlaGyp® R150/500 . Houd er rekening mee dat de afstand tussen de hangers maximaal 125 cm bedraagt. Zorg bovendien voor een voldoende stevige bevestiging: in beton gebruik je metalen slagpluggen, voor holle elementen gebruik je een aangepast bevestigingssysteem.
Bevestig vervolgens de plafondhangers PlaGyp® PV60/125. Om de juiste hoogte van de ophangers te bepalen, span je ook hier best een koord.
Breng de tweede rij plaatdragende PlaGyp® PC60/27 profielen aan met behulp van een PlaGyp® PD60/60 verbindingsruiter. Leg de verbindingsruiter over het profiel en klik er onderaan het tweede profiel aan vast (zie foto). Vermits deze rij uit plaatdragende profielen bestaat, moet je ze op een hart-op-hartafstand (middelpunt tot middelpunt) van 50 cm aanbrengen. Om de profielen op hun plaats te houden tijdens het aanbrengen van isolatiemateriaal of elektrokabels kan je de PC60/27-profielen met de PU27/48-profielen verbinden met Teksschroeven.
Bevestig ten slotte de platen dwars op de profielen. Gebruik een smetkoord (handig om over langere afstanden rechte lijnen af te tekenen) om de positie van de eerste plaat aan te duiden. Voorkom passtroken aan de randen die kleiner zijn dan 25 cm breed. Plaats vooraf op de wand om de 50 cm een streepje zodat je makkelijk ziet waar je de platen later moet vastschroeven aan de profielen.