(RB66) veerregels bevestigen tegen de bovenliggende constructie met tussenafstand 600 mm.
De maximale h.o.h.-afstand van de veerregels bedraagt 500 mm (dwarse plaatsing).
Een laag (Gyproc® A) gipsplaten aanbrengen met Snelbouwschroeven (212/25 mm) om de 250 mm.
De platen, in principe, dwars tegen de plaatdragende profielen bevestigen en eventuele kopse voegen van de platen laten verspringen.
In geval van akoestische isolatie, de (Isover Sonepanel) glaswol nauwaansluitend aanbrengen in het plenum zodat een aaneengesloten geheel wordt gevormd.
In geval van thermische en akoestische isolatie onder hellend dak, de (Isover Isoconfort 35 Isover Isoconfort 32) glaswol aanbrengen in een zodanige isolatiedikte dat de beschikbare ruimte volledig wordt opgevuld tot tegen het onderdak indien dit capillair en dampopen is (cfr. TV 251 van het WTCB). De isolatie tussen kepers en/of spanten klemmen. Wanneer een tweede laag wordt aangebracht, deze dwars over de eerste laag aanbrengen om zoveel mogelijk de eventuele koudebruggen (kepers/spanten) te minimaliseren.
De isolatie (eventueel) luchtdicht afwerken door een vochtregulerend (Isover Vario KM Duplex) dampscherm aan te brengen op de onderstructuur.
De verschillende dampschermbanen plaatsen met een overlapping van 100 tot 150 mm, en de naden afkleven met een eenzijdige (Isover Vario KB1) kleefband.
De luchtdichte aansluiting van het vochtregulerende dampscherm met andere bouwdelen verzekeren door het aanbrengen van een dichtingsmastiek (Isover Vario DoubleFit), ononderbroken en met diameter 6 tot 8 mm waarop het vochtregulerende dampscherm licht wordt aangedrukt.
De glaswolplaten en (eventueel) dampremmende laag plaatsen volgens de voorschriften van de glaswolfabrikant .
De naden tussen de platen en de binnenhoeken afwerken met voegband (P50 of G50) en voegproducten (JointFiller of Rifino Premium en ProMix Premium of JointFinisher Premium) volgens de voorschriften van de platenfabrikant . De schroefkoppen en eventueel het plaatoppervlak afwerken met dezelfde voegproducten in overeenstemming met het voorgeschreven kwaliteitsniveau.
Voegen op droge platen, als er geen vormveranderingen ten gevolge van vocht- en/of temperatuurswisselingen te verwachten zijn en bij gecontroleerde hygrothermische omstandigheden op het werk (T > 7°C en RV tussen 40 en 70%).